Car ta voix est douce. Hooglied 5, vers 10-13, 16
Car ta voix est douce..
Mon bien-aimé est blanc et vermeil;
il se distingue entre dix mille.
Sa tête est de l’or pur;
ses boucles sont flottantes noires comme le corbeau.
Ses yeux sont comme des colombes
au bord des ruisseaux, se baignant dans le lait,
reposant au sein de l’abondance.
Ses joues sont comme un parterre d’aromates,
une couche de plantes odorante.
Son palais n’est que douceur,
et toute sa personne est pleine de charme.
Tel est mon bien-aimé, tel est mon ami,
filles de Jérusalem !
Mon bien-aimé est blanc et vermeil;
il se distingue entre dix mille.
Sa tête est de l’or pur;
ses boucles sont flottantes noires comme le corbeau.
Ses yeux sont comme des colombes
au bord des ruisseaux, se baignant dans le lait,
reposant au sein de l’abondance.
Ses joues sont comme un parterre d’aromates,
une couche de plantes odorante.
Son palais n’est que douceur,
et toute sa personne est pleine de charme.
Tel est mon bien-aimé, tel est mon ami,
filles de Jérusalem !
Want je stem is zo lieflijk…
Mijn lief glanst en schittert,
hij steekt boven duizenden uit.
Zijn hoofd is van goud, het zuiverste goud,
zijn lokken zijn als dadeltrossen, ravenzwart.
Zijn ogen zijn als duiven bij een stromende beek,
die baden in water,
die gedompeld zijn in melk.
Zijn wangen zijn als balsemtuinen,
die overheerlijk geuren.
Zijn mond is zoet,
aan hem is alles begeerlijk.
Dit is mijn lief, dit is mijn vriend,
meisjes van Jeruzalem!
Mijn lief glanst en schittert,
hij steekt boven duizenden uit.
Zijn hoofd is van goud, het zuiverste goud,
zijn lokken zijn als dadeltrossen, ravenzwart.
Zijn ogen zijn als duiven bij een stromende beek,
die baden in water,
die gedompeld zijn in melk.
Zijn wangen zijn als balsemtuinen,
die overheerlijk geuren.
Zijn mond is zoet,
aan hem is alles begeerlijk.
Dit is mijn lief, dit is mijn vriend,
meisjes van Jeruzalem!